In het midden van de gymzaal stond vroeger altijd een rij van houten toestellen die tegelijk fascinatie en spanning opriepen. Eén ervan is inmiddels bijna een museumstuk, maar wie het ooit heeft meegemaakt, voelt meteen de herinneringen opborrelen.
Het leer, de houten poten, de geur van gymzalen vol zweet en linoleum: alles riep een sfeer op waarin kracht en moed de toon zetten. Wat voor buitenstaanders leek op een logge kist, was voor scholieren van de jaren zestig tot ver in de jaren negentig hét symbool van de gymles: de bok.
Basisschool of middelbare school, dat maakte niet uit. Hij stond er altijd, met een springplank ervoor en een mat erachter die vooral voor de vorm leek neergelegd. De oefening klonk eenvoudig: rennen, springen, handen plaatsen, benen spreiden, landen. Maar de werkelijkheid liet zich minder makkelijk temmen. Wie te langzaam aanliep, belandde half op het toestel. Wie te fel ging, knalde tegen het hout. En wie zijn zenuwen niet de baas werd, hoorde dagenlang het gelach van de klas.
Toch werd er nauwelijks geprotesteerd. Je hees jezelf in het gympak – een wit shirt dat vaak te kort was en een blauwe broek die nooit bleef zitten – en deed mee. De docent besliste, de bok stond klaar, en jij moest eroverheen. Geen zachte varianten, geen extra aanwijzingen. Alleen jij, je gymschoenen en dat onwrikbare blok in het midden van de zaal.
Wie het eenmaal haalde, voelde pure trots. Het was een overwinning op angst, op het onbekende en op jezelf. En zo werd de bok méér dan een stuk leer en hout.
Het werd een symbool van karaktervorming, van vallen en weer opstaan – letterlijk. De gymzaal was het toneel en dit toestel de stille hoofdrolspeler.
Tegenwoordig zijn de bokken verdwenen uit de meeste gymzalen. Ze zijn vervangen door vriendelijker alternatieven. Maar voor velen blijft dit object een krachtig anker van nostalgie. Herken jij het nog? Deel je herinneringen op onze Facebookpagina en praat mee over de gymcultuur van vroeger.